Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

FAQ Milieukundige begeleiding

Op deze pagina vindt u vragen en antwoorden over BRL SIKB 6000 en de daarbij horende protocollen 6001, 6002 en 6003.

  • Reikwijdte
  • Erkenning
  • Functiescheiding
  • Uitvoering milieukundige begeleiding

Reikwijdte

De protocollen 6003 en 7003 stellen dat bij een “droge waterbodem” gewerkt moet worden conform de protocollen 6001 en 7001. Wat wordt verstaan onder een “droge waterbodem'?
In de protocollen is geen nadere definitie van of toelichting op een “droge waterbodem” opgenomen. In de waterbeheerderspraktijk wordt dit meestal zo geïnterpreteerd dat het gaat om waterbodems die van zichzelf voor het grootste deel van het jaar droog staan (bijvoorbeeld bepaalde uiterwaarden) of verland zijn. Voor waterbodems die bewust droog worden gelegd voor uitvoering van een baggerwerk ligt het anders. Als de waterbeheerder de rol van bevoegd gezag heeft, zijn de protocollen 7003 en 6003 van toepassing, als de landbodembeheerder de rol van bevoegd gezag heeft, zijn de protocollen 7001 en 6001 van toepassing. Hoe moet worden gewerkt is dus niet altijd op basis van alleen de situatie in het veld vast te stellen: daarom altijd navraag doen bij land- en waterbodembeheerders. Als de sanering plaatsvindt NA afdammen, dempen en leegpompen dan lijkt het logisch om de locatie te beschouwen als landbodem, dus saneren volgens protocol 7001 en milieukundige begeleiding volgens protocol 6001. Maar ook dan hangt het uiteindelijk af van de situatie ter plaatse (zie voor voorbeelden bijlage 5 in de HUM Bbk) en van de afgesproken bevoegdheidsverdeling. Paragraaf 9.3 van de HUM Bbk stelt hierover: “bij slootdempingen en opvullingen van oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegde gezag. Op het moment dat een watergang definitief haar functie heeft verloren en niet langer valt aan te merken als een oppervlaktewater, gaan de bevoegdheden van rechtswege over naar de gemeente. Deze overdracht vindt in de praktijk vaak plaats na het afdammen en het baggeren, maar soms na het afvullen tot op maaiveldniveau. Vaak zijn tussen gemeenten en waterschappen afspraken gemaakt over de vraag wie als bevoegd gezag optreedt.

Moet een evaluatierapport na uitvoering van een sanering opgemaakt worden door een erkende organisatie? Zo ja, welke bepalingen overtreedt de opsteller van het rapport die niet hiervoor erkend is?
Het antwoord op deze vraag kunt u lezen op de website van Bodem+.[|http://www.senternovem.nl/Bodemplus/bodembeheer/kwalibo/faq_kwalibo.aspx]

Erkenning

Wat moet het bevoegd gezag doen als een evaluatieplan van een bodemsanering wordt aangeleverd door een niet erkende bodemintermediair, maar het bevoegd gezag de indruk heeft dat het inhoudelijk wel klopt?
Het antwoord op deze vraag kunt u lezen op de website van Bodem+.

Functiescheiding

Kunnen aannemer en milieukundig begeleider van een bodemsanering afkomstig zijn van dezelfde organisatie (dus geen functiescheiding)?
Het antwoord op deze vraag kunt u lezen op de website van Bodem+.xxx

Uitvoering milieukundige begeleiding

Wanneer moet de milieukundig begeleider tijdens een sanering aanwezig zijn?
Paragraaf 4.1.1. van protocol 6001 onder BRL SIKB 6000 geeft aan dat de milieukundige processturing minimaal aanwezig moet zijn bij de momenten die het saneringsresultaat kunnen beïnvloeden (zogenaamde kritische momenten). Voorbeelden van kritische momenten zijn: grondverzet en baggerwerkzaamheden in en rond verontreinigde grond, bemonsteringen, aanbrengen van systemen, vaststellen van grenzen, de aan- en afvoer van grond en afval en de controle van de kwaliteit. Wat een kritisch moment is en wanneer de milieukundig begeleider in ieder geval aanwezig moet zijn kan per sanering verschillen en moet goed vastgelegd zijn. Paragraaf 3.4 van BRL SIKB 6000 schrijft voor dat bij de opdrachtvorming (tussen opdrachtgever en opdrachtnemer) moet zijn vastgelegd wanneer (gedefinieerd in tijd of omstandigheid) de milieukundig begeleider aanwezig zal zijn.

Wat is exact de definitie van "vluchtig mobiel" onder BRL SIKB 6000 en welke stoffen vallen daaronder. Valt bijvoorbeeld minerale olie daaronder?
In BRL SIKB 6000 staan geen bronvermeldingen. BRL SIKB 2000 en de daarbij horende protocollen verwijzen naar naar wat oudere NEN's. In NEN 5743 staat dan: "onder vluchtige organische verbindingen worden, in overeenstemming met NVN 5730, organische verbindingen verstaan met een kooppunt lager dan 300 graden Celcius, evenals een aantal organische kwik- en arseenverbindingen." Het onderscheid vluchtig - niet vluchtig heeft dus te maken met het kookpunt van de stof. Het onderscheid in mobiel / immobiel heeft te maken met de oplosbaarheid in water. In diverse documenten (bijvoorbeeld van Trechter naar Zeef) wordt dat onderscheid al gemaakt. De exacte herkomst van het onderscheid en de exacte indeling van stoffen is moeilijk vast te stellen. Minerale olie kan ingedeeld worden in de categorie niet-vluchtig mobiel. Het vluchtige deel van de oorzaak van de minerale olie verontreiniging bestaat meestal uit aromaten.

Volgens protocol 6001 mogen 2 putwanden worden samengevoegd in de eindbemonstering, mits deze 'waarschijnlijk schoon' zijn. Als de terugsaneerwaarde niet Het is inderdaad niet toegestaan putwanden ten behoeve van bemonstering samen te voegen als de terugsaneerwaarde bijvoorbeeld klasse Industrie is. De terugsaneerwaarde doet er in feite niet toe bij de beoordeling of putwanden mogen worden samengevoegd voor bemonstering. Bedoeld is expliciet "waarschijnlijk schoon" omdat dit het enige criterium is wat als zodanig zonder monsterneming beoordeeld kan worden (zintuigelijke waarnemingen, visuele inspectie etc.). Een vermoeden van dat twee putwanden voldoen aan de klasse Industrie kan op geen enkele andere manier worden vastgesteld dan door monsterneming. Overigens is het doorgaans niet aan te bevelen samen te voegen, omdat bij afwijking niet meer kan worden vastgesteld in welke richting verder moet worden gesaneerd.

Uitkeuring asbest BRL SIKB 6000:
1) Bij zowel de putbodem als de putwanden staat "monsterneming op basis van 10 ondiepe grepen conform NEN 5707 (paragraaf 8.2.2) voor het maken van een mengmonster". Wat moet men verstaan onder ondiepe grepen?

De term ondiepe grepen is gebruikt in het kader van bemonstering van putwand en putbodem. Normaal gesproken worden putwand en putbodem bemonsterd met een steekguts van 10 – 20 cm. Ondiepe monsters met asbest kunnen het beste worden genomen met een schep, waarbij het de bedoeling is dat een monster wordt genomen van 10 – 20 cm diep. De diepte bij eindbemonstering van putwand of putbodem voor asbest is niet anders dan de diepte voor andere stoffen;

2) In de praktijk is al meerdere malen gebleken dat er na het ontgraven/verwijderen van een asbest verontreiniging een gedeelte of de gehele putwand volledig uit puin bestaat. Moet er dan worden uitgekeurd conform NEN 5897 of hoe lossen we dit op?

In BRL SIKB 6000 en de daarbij horende protocollen staat geen verwijzing hiernaar. Indien sprake is van minder dan 20% bijmenging is sprake van bodem en kan NEN 5707 gebruikt worden. Indien sprake is van meer dan 20% bijmenging kan NEN 5897 gebruikt worden om de concentratie te bepalen. Bij meer dan 50% puin/bijmenging is volgens jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter geen sprake van bodem in de zin van de Wet bodembescherming, zodat deze wet niet van toepassing is. In die situatie zijn de beoordelingsrichtlijnen dus ook niet meer van toepassing.