Themabijeenkomst ‘Asbest-onderzoek in bodem, is dat werkbaar?’
Op 6 april 2017 verzorgde SIKB een themabijeenkomst om kennis en ervaringen uit te wisselen tussen adviseurs en veldwerkers die in hun praktijk te maken hebben met de regelgeving en normdocumenten voor asbest-onderzoek in bodem en grond. De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State hebben die middag ruime aandacht gekregen.
Met ruim 130 deelnemers was de belangstelling groot. Het merendeel van de deelnemers betrof adviseurs en veldwerkers. Daarnaast waren enkele vertegenwoordigers van bevoegde gezagen, grondbanken, opdrachtgevers en certificatie-instellingen aanwezig.
Tijdens de bijeenkomst werden ervaringen gedeeld over vooronderzoek, terreininspecties, inrichting van het veldonderzoek conform protocol 1001 of protocol 2018 en de visuele beoordeling van puin.
Ingebrachte verbeterpunten
Tijdens de themabijeenkomst brachten de deelnemers de volgende verbeterpunten naar voren:
- De volgende tekstpassage (NEN 5707 Bijlage E 3.1) wordt onduidelijk bevonden:
“Zijn er geen aanwijzingen voor bodembelastende activiteiten, is geen asbesthoudend materiaal aanwezig en blijkt dat de bodem niet of slechts sporadisch puinhoudend is, dan wordt de aanname ‘onverdacht’ gesteld. Ook wanneer kan worden vastgesteld of voldoende kan worden onderbouwd dat het aanwezig puin(granulaat) eenduidig van aard is en niet kan worden gerelateerd aan asbest, mag de aanname ‘onverdacht’ worden gesteld”.
Opgemerkt werd dat het veel duidelijkheid zou scheppen als de term ‘sporadisch puinhoudend’ in de hiervoor weergegeven tekstpassage uit NEN 5707 Bijlage E 3.1 gekwantificeerd zou kunnen worden.
Uit de discussie bleek dat het tot op heden nog niet mogelijk is gebleken om een eenduidige relatie aan te tonen tussen mate van puinbijmenging en gehaltes aan asbest in bodem en grond. Om hier meer inzicht te krijgen willen diverse organisaties de eigen database van puinvoorkomens en gemeten asbestgehaltes analyseren. De uitkomsten van deze analyses bieden mogelijk aanknopingspunten voor kwantificering van het percentage puin waarbij de kans op een asbestverontreiniging boven de grenswaarde verwaarloosbaar is.
Mede aan de hand van de eventuele onderzoeksresultaten is het uiteindelijk aan de NEN-projectgroep ‘Asbest in bodem’ om te besluiten of dit tot aanpassing van de NEN 5707 (straks NEN 5725) kan leiden. - Lijnvormige locaties ontbreken in de onderzoeksstrategie van de NEN 5707. Aanvulling is gewenst;
- In de NEN 5707 ontbreken definities van de typen granulaat die daarin worden genoemd. In andere normdocumenten zijn hiervoor definities uitgewerkt. Aanvulling van de NEN 5707 door overname van de bestaande definities is gewenst;
- Er is een hiaat in erkenningsverplichtingen: voor onderzoek van materiaal met meer dan 50 % puin geldt geen erkenningsplicht. Dit is niet wenselijk omdat voor alle andere asbest-gerelateerde werkzaamheden een erkenningsplicht geldt;
- Er is een inconsistentie tussen de voorgeschreven boor diameter in protocol 2018 en protocol 1001.
SIKB en NEN zullen deze knelpunten oppakken. SIKB zal via nieuwsberichten informatie over de voortgang geven. Op dit moment is de volgende voortgang vermeldenswaardig:
Eind april 2017 is bekend geworden dat Rijkswaterstaat/Bodem+ en de voorzitter van de NEN-projectgroep ‘Asbest in bodem’ een bijeenkomst zullen organiseren om organisaties, die beschikken over data van puinvoorkomens en asbestgehaltes in bodem of grond en deze data willen (laten) analyseren, met elkaar in contact te brengen. In de bijeenkomst zal verkend worden of hieruit een gezamenlijk initiatief en onderzoekstraject kan ontstaan. De bijeenkomst zal naar verwachting in juni 2017 plaatsvinden.
Afsluiting: de belangrijkste tips voor de praktijk
Aan het slot van de bijeenkomst werden de belangrijkste tips voor praktische toepassing van de normen samengevat door de voorzitter:
- Voer het vooronderzoek uit volgens bijlage E van NEN 5707.
- Redeneer volgens bijlage E van NEN 5707: Een locatie is onverdacht indien:
1) er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten, en
2) geen asbesthoudend materiaal aanwezig, en
3) de bodem niet of slechts sporadisch puinhoudend of wanneer kan worden vastgesteld of voldoende kan worden onderbouwd dat het aanwezige puin(granulaat) eenduidig van aard is en niet kan worden gerelateerd aan asbest. - Leg de werkzaamheden en bevindingen van het vooronderzoek en de afwegingen voor het vervolg vast in het rapport en in de offerte voor het vervolgonderzoek.
- Als de opdrachtgever een groot risico op vertraging en meerkosten door afkeur van een partij loopt, ga dan bij puinhoudende grond uit van ‘asbestverdacht’ en leg dit contractueel vast.