Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

BRL 9335 (versie 4.1)

Op deze pagina vindt u veel gestelde vragen en antwoorden over BRL 9335 en de daarbij horende protocollen 9335-1, 9335-2, 9335-4 en 9335-9.

Wat is de status van het erratum bij BRL 9335?

BRL 9335 is met haar protocollen in de Regeling bodemkwaliteit 2022 aangewezen als 'verplicht toe te passen documenten', certificaathouders moeten dus voldoen aan de eisen in BRL en protocollen. Echter, ná vaststelling van de BRL en protocollen zijn er wijzigingen in de formele regelgeving doorgevoerd (Rbk2022), die nog niet in de BRL en protocollen zijn opgenomen. Hierdoor zijn er verschillen ontstaan tussen de wettelijke bepalingen en BRL en protocollen. De ontstane verschillen moeten worden opgelost in de BRL. Dit is – gegeven de wettelijk te doorlopen procedures – niet op korte termijn mogelijk. Wel is het aanpassingsproces al in gang gezet.

Tot het moment dat de BRL is aangepast, kan de sector werken met het Erratum. Hierin worden de verschillen tussen BRL en wet- en regelgeving nader geduid in de vorm van een aantal errata per BRL/protocol. Deze zijn direct ontleend aan de Rbk2022 en zijn daarmee wettelijke eisen.

BRL 9335 geeft in par 1.4.3 aan “Indien er door wijzigingen in wetgeving verschillen ontstaan tussen de wetgeving en de eisen in dit schema, dan moet gewerkt worden conform de geldende wettelijke eisen.“ Daarmee moeten de errata toegepast worden door de certifcaathouders. Certificerende instellingen hebben aangegeven dat zij – onder verwijzing naar par 1.4.3 BRL 9335 – dit bij hun certificatietoezicht zullen toestaan.

BRL 9335 (versie 4.1): Waarom zit PFAS niet in het standaardonderzoekspakket D uit BRL 9335?

PFAS is geen parameter die is opgenomen in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022.

BRL 9335 (versie 4.1): Kan ik kleine partijen grond en baggerspecie zonder PFAS-analyse accepteren op een grondbank of verwerker die overeenkomstig BRL9335 of BRL7500 is gecertificeerd?

Ja, zowel de protocollen 9335-1 en 7511 (voor het opbulken van herbruikbare grond en baggerspecie) als protocol 7510 (voor de bewerking van niet herbruikbare grond en baggerspecie) bieden onder voorwaarden de mogelijkheid aan erkende grondbanken en verwerkers om kleine partijen (tot maximaal 100 ton) te accepteren zonder analysegegevens.
Daarnaast kent de regelgeving (artikel 4.1255 van het Besluit activiteiten leefomgeving) een uitzondering op de erkenningsplicht voor het samenvoegen van partijen grond en baggerspecie als de samenvoeging zich beperkt tot een maximale hoeveelheid van 25 m3. Dergelijke partijen tot 25 m3 kunnen vervolgens worden aangeboden aan erkende grondbanken en verwerkers.

Nadere toelichting:
In protocol 9335-1 onder de BRL 9335 bestaat de mogelijkheid om kleine partijen grond tot een hoeveelheid van 100 ton te accepteren. Het gaat bijvoorbeeld om kleine partijen die zijn ingezameld bij particulieren (bijvoorbeeld gemeentelijke milieustraten, hoveniers en loonwerkbedrijven) of om zeer kleinschalig professioneel grondverzet.
Milieustraten en andere ontdoeners leveren regelmatig hoeveelheden onder de 25 m3 aan bij grondbanken voor verdere samenvoeging en kwalificatie overeenkomstig BRL 9335. Ook RKGV wordt regelmatig in kleine hoeveelheden aangeboden. De certificaathouder BRL9335 kan volgens de verplichtingen voor de acceptatie van grond in protocol 9335-1 (paragraaf 6.1) partijen grond innemen tot 100 ton op basis van beperkte voorinformatie, dus ook grond die niet is geanalyseerd op PFAS.
In de verdere procedure van de BRL 9335-1 voor samenvoegen, moet dergelijke grond alleen bij vermoeden van aanwezigheid van verontreiniging met PFAS indicatief worden onderzocht op PFAS. Wanneer bijvoorbeeld aannemelijk is dat er sprake is van grond waarvan op basis van de herkomst verwacht wordt dat de in het handelingskader vastgestelde landelijke achtergrondwaarde voor PFAS niet wordt overschreden kan indicatief onderzoek naar PFAS achterwege blijven.
In protocol 7510 onder de BRL 7500 is een vergelijkbare procedure opgenomen voor het accepteren van grond met beperkte informatie die wordt aangeboden na een calamiteit of als sprake is van een kleine hoeveelheid (tot maximaal 100 ton). Ook protocol 7511 voor het opbulken en ontwateren van baggerspecie is een uitzondering voor kleine partijen opgenomen.

Protocol 9335-1 (versie 4.1): Hoe moet een partij zonder voorinformatie worden gekeurd?

Van elke partij die wordt ontgraven of uit depot is in principe voorinformatie bekend. Die voorinformatie (zie par 6.1.1. van Protocol 9335-1) is noodzakelijk om een partij te kunnen keuren (overeenkomstig SIKB protocol 1001) of om de partij te kunnen aanbieden bij een erkende grondbank (overeenkomstig protocol-9335-1). Uitzondering zijn partijen < 100 ton. Hiervoor geldt dat deze ingenomen kunnen worden zonder voorinformatie (zie par 6.1.1 van Protocol 9335-1).

De voorinformatie betreft:

  • partijkeuring volgens BRL SIKB 1000;
  • nader of verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5720, NEN 5740 en of NEN 5707;
  • vooronderzoek volgens NEN 5725;
  • een saneringsplan;
  • de relatie tussen de herkomstlocatie en de bodemkwaliteitskaart.

Indien een partij zonder voorinformatie wordt aangeboden, kan aan de hand van de herkomstlocatie alsnog de benodigde voorinformatie worden gegenereerd. Indien dat de voorinformatie echt niet is te verkrijgen of er geen herkomstlocatie bekend is, dan is de partij ‘een partij van onbekende herkomst’, waarvan de voorgeschiedenis niet bekend is en niet is te achterhalen.
Zie voor keuring van een partij van onbekende herkomst de betreffende FAQ.

Protocol 9335-1 (versie 4.1): Hoe moet een partij van onbekende herkomst worden gekeurd?

Een partij van onbekende herkomst kan niet worden onderzocht door middel van een partijkeuring omdat er geen vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 of NEN 5717 kan worden uitgevoerd. De enige optie die dan overblijft is om deze partij aan te bieden aan een grondbank die is erkend overeenkomstig BRL 9335 en onderliggend protocol 9335-1. De aanbieder van de partij dient daarbij expliciet aan te geven dat de voorinformatie ontbreekt en dat die informatie ook niet is te achterhalen.

De grondbank zal een partij van onbekende herkomst die kleiner is dan 25 m3 indicatief keuren op standaardonderzoekspakket pakket D overeenkomstig protocol 9335-1. Vervolgens wordt de partij door de grondbank op basis van de resultaten van die indicatieve keuring verder behandeld overeenkomstig protocol 9335-1.
Als de partij groter is dan 25 m3 behandelt de grondbank deze partij overeenkomstig protocol 9335-1 als een illegaal samengevoegde partij. De grondbank is hiertoe ingericht en wordt hier op gecontroleerd.

Het laten overnemen van een 'partij van onbekende herkomst' door een grondbank is relatief kostbaar. Ontdoeners kunnen hier terughoudend in zijn. In veel gevallen wordt het aanbieden van een partij bij een grondbank op grond van het voorgaande dan ook ‘opgedragen’ door het bevoegde gezag naar aanleiding van toezicht en handhaving. Daarom wordt het bevoegd gezag geadviseerd om af te dwingen dat na afvoer van de ‘partij van onbekende herkomst’ een bewijs wordt overlegd over de acceptatie. Bevoegd gezag kan vervolgens aan de hand van bijvoorbeeld een ontvangstbewijs of de factuur van een grondbank zekerheid verkrijgen dat de partij daadwerkelijk is overgedragen aan en geaccepteerd door een grondbank.

Protocol 9335-1 (versie 4.1): Hoe moet worden omgegaan met de resultaten van de keuring van deelpartijen van een illegaal samengevoegde partij om tot een classificatie voor deze partij te komen? Moeten deze resultaten worden gemiddeld of moet worden uitgegaan van de slechtste resultaten?

De samengevoegde partij moet als geheel worden verhandeld, ook al is de partij in meerdere al dan niet fysiek gescheiden deelpartijen gekeurd (volgend uit Protocol 9335-1, par 6.9). Daarbij mag de kwalificatie mag nooit gunstiger zijn dan de informatie over de individuele partijen voorafgaand aan de samenvoeging. Omdat er geen voorinformatie beschikbaar is, moeten de resultaten van de minst gunstige deelpartij gebruikt worden voor kwalificatie voor het geheel. Dit naar analogie met de situatie waarin wel voorinformatie aanwezig zou zijn. In dat geval zou immers de kwaliteit van de samengevoegde partij nooit gunstiger mogen worden gekwalificeerd dan de minst gunstige informatie over de individuele partijen voorafgaand aan de samenvoeging.

Protocol 9335-1 (versie 4.1): Het samenvoegen van baggerspecie is beperkt tot een maximale partijgrootte van 2.000 ton. Moet dit worden gemeten bij inname of na indrogen?

De certificaathouder kan zelf bepalen of hij de partijgrootte bepaalt bij inname of bij indrogen. Deze keuze legt hij vast in het kwaliteitshandboek. In de basis gaat het om de massa bij de activiteit ‘samenvoegen’, dat is na indrogen. Daarmee kan de certificaathouder dus bij inname meer in innemen dan 2.000 ton. De massa van de ingenomen baggerspecie moet dan bij inname wel worden bepaald en gecorrigeerd via een ‘drogingsfactor’. Deze factor moet eveneens in het kwaliteitshandboek worden vastgelegd. Indien na indrogen de massa toch hoger is dan 2.000 ton dan geldt dat als een afwijking van het kwaliteitssysteem, waarvoor een verbetermaatregel noodzakelijk is.
Voor de drogingsfactor kan gebruik worden gemaakt van de in de sector breed geaccepteerde SIKB-Richtlijn 2501 Baggervolumebepalingen of van een uitgevoerd waterbodemonderzoek waarin het vochtgehalte is bepaald. Voor toepassing van de juiste drogingsfactor is de professionaliteit van de acceptant van groot belang.

Overigens kunnen partijen baggerspecie groter dan 2.000 ton wel samengevoegd worden als die partijen beschikken over een geldige partijkeuring, een Milieuverklaring bodemkwaliteit op grond van een Bodemkwaliteitskaart of een door een derde uitgevoerde partijkeuring. Hieruit moet blijken dat de partijen geschikt zijn voor toepassing conform het Bal, indien deze in dezelfde kwaliteitsklasse zijn ingedeeld. Voor nadere regels wordt verwezen naar par 6.7 van protocol 9335-1.

Protocol 9335-4 (versie 4.1): Wat zijn bij een audit voor protocol 9335-4 de bewijsmiddelen voor deelname aan een clusterorganisatie?

Een certificaathouder voor protocol 9335-4 kan deel uitmaken van een clusterorganisatie.
In par 6.2 van protocol 9335-4 worden hiertoe eisen gesteld. Deze gelden o.a. voor de overeenkomst tussen de certificaathouder en de clusterorganisatie, de omvang van het cluster in relatie tot de uit te voeren partijkeuringen en de rapportage over alle binnen het cluster uitgevoerde productiekeuringen van alle aangesloten certificaathouders.
Ivm concurrentiegevoelige informatie kan de clusterorganisatie geen rapport vóór alle certificaathouders opstellen met daarin de resultaten van alle productiekeuringen van alle individuele certificaathouders binnen het cluster. Wel kan de clusterorganisatie hier aan een certificerende instelling (met accreditatie voor BRL 9335) – op vertrouwelijke basis – inzicht in geven. Deze dient dan te beoordelen of de clusterorganisatie voldoet aan de eisen uit Protocol 9335-4.
Daarmee geldt – voor het aantonen van het voldoen aan de eisen uit par 6.2 – als bewijsmiddel bij de audit de volgende set van bewijsmiddelen:

  • Algemeen: Een overeenkomst met een clusterorganisatie waarin de laatste verklaart te werken volgens BRL 9335, protocol 9335-4 én
  • 1e, 3e en 4e bullet: Een overzicht waarop alle leden van de clusterorganisaties (zijnde de deelnemende certificaathouders, inclusief hun locaties) alsmede de uitgevoerde en geplande keuringen zijn opgenomen. Dit kan schriftelijk of door middel van vermelding op een website plaatsvinden én
  • 2e bullet: de rapportage over de productiekeuringen van de certificaathouder die wordt geaudit én
  • 2e bullet: inzicht in alle productiekeuringen binnen het cluster alsmede de resultaten daarvan. Dit inzicht wordt gegeven door de clusterorganisatie aan de certificerende instelling van betreffende certificaathouder. Een certificerende instelling kan dit verkregen inzicht gebruiken bij de audit van verschillende certificaathouders, voor zover deze lid zijn van de betreffende clusterorganisatie.

Protocol 9335-4 (versie 4.1): Moet bij iedere partij grond die in een samengesteld grondproduct wordt gebruikt een asbestmeting moet worden uitgevoerd?

Nee, dit hoeft niet.
In protocol 9335-4, par 6.4.2 is bepaald dat grond en zand bij ingangscontrole en acceptatie moeten worden voorzien van een kwaliteitsdocument, waaronder een partijkeuring of Milieuhygiënische verklaring BRL 9335. Daarbij geldt als aanvullende bepaling dat in grond die voorzien is van een partijkeuring op basis van protocol 1001 of een Milieuhygiënische verklaring BRL 9335, geen meetbaar asbest boven de rapportagegrens is aangetoond.
Een partijkeuring op basis van protocol 1001 of een milieuhygiënische verklaring BRL 9335 op basis van protocol 9335-1 or 9335-2 komt onder erkenning en certificaat tot stand en is een wettig bewijsmiddel. Onderdeel van de totstandkoming is een vooronderzoek. Als uit dit vooronderzoek blijkt dat asbestverdenking kan worden uitgesloten, hoeft de certificaathouder protocol 1001 resp. protocol 9335-1 of -2 niet op asbest te toetsen. Er wordt dan in de partijkeuring c.q. de milieuhygiënische verklaring geen meetbaar asbest boven de rapportagegrens aangetoond. De grond voldoet daarmee aan de aanvullende bepaling uit par 6.4.2 van protocol 9335-4, er hoeft geen aparte asbestmeting te worden uitgevoerd bij acceptatie binnen protocol 9335-4.

Protocol 9335-4 (versie 4.1): Wat als de doorzet van een certificaathouder binnen een cluster onverwacht de grens van de productie-eenheid (10.000 ton) overschrijdt?

Een certificaathouder moet een permanente registratie van zijn productie voeren. De certificaathouder kan dus zien als de grens van 10.000 ton wordt overschreden (of dreigt te worden overschreden). Op dat moment moet dit worden gemeld aan de clusterorganisatie. Deze moet vervolgens deze ‘extra productie-eenheid’ meenemen in de meetronden onder alle clusterleden.

Protocol 9335-4 (versie 4.1): Bij protocol 9335-1 is het registeren van tijdelijke depots mogelijk, kan dat ook voor protocol 9335-4?

Nee. Grond die onder protocol 9335-4 wordt gekeurd, kan op de vaste (productie)locatie gekwalificeerd worden. Tijdelijke depots zijn daarvoor niet bedoeld. Bij protocol 9335-1 is dit anders. Daar kan sprake zijn van ex-situ grond die ter plaatse gekwalificeerd moet worden (bijv. illegale partijen).