Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

Voorschriften bij vergunningen en ontheffingen

Artikel 40, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 en artikel 2.22, derde lid, onder d, j.o. artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht bieden mogelijkheden om een terrein met archeologische waarden te beschermen. 

Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voorschriften kunnen worden verbonden.

Als in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit voor bepaalde werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit verplicht is gesteld, kunnen de voorschriften ook aan die omgevingsvergunning worden verbonden.

Als het gaat om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit, kunnen ook daaraan voorschriften worden verbonden. Het is voor die gevallen niet nodig dat die mogelijkheid in een bestemmingsplan is opgenomen.

De volgende voorschriften kunnen aan de hiervoor genoemde omgevingsvergunningen worden verbonden:

a. de verplichting om technische maatregelen te treffen waarmee monumenten in de bodem worden behouden;
b. de verplichting om opgravingen te doen;
c. de verplichting om de bodemverstorende activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg en die voldoet aan de kwalificaties die door burgemeester en wethouders in de vergunning zijn gesteld.

Ad. a:

Doel hiervan is enerzijds om de archeologische waarden ongestoord in de bodem te laten, terwijl anderzijds de aanvrager de activiteiten kan realiseren.

Ad. b:

De verplichting om eerst opgravingen te doen voordat met de bodemverstorende activiteiten kan worden begonnen kan zeer belastend zijn voor de betrokkene; burgemeester en wethouders zullen dan ook zeer zorgvuldig moeten motiveren waarom dit nodig is; met name zal daarbij moeten worden aangegeven welke wetenschappelijke vragen beantwoording behoeven; het is gebruikelijk om dit te doen in de vorm van een 'programma van eisen'; zowel de opgraving als het daaraan voorafgaande vooronderzoek mogen alleen worden uitgevoerd door een houder van een opgravingsvergunning (artikel 45 MW).

Ad. c:

Dit voorschrift is vooral van belang voor de situatie waarbij adequaat vooronderzoek niet mogelijk is vanwege bijvoorbeeld fysieke belemmeringen, terwijl er wel archeologische verwachtingen zijn; daarnaast kan het relevant zijn wanneer op grond van beschikbare archeologische informatie tot de conclusie wordt gekomen dat het doen van een opgraving niet nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen; aan de vergunning/ontheffinghouder zal vooraf duidelijk moeten worden gemaakt wat de gevolgen zullen zijn voor zijn activiteiten indien alsnog archeologische monumenten worden ontdekt tijdens de uitvoering; in de vergunning zou bijvoorbeeld kunnen worden opgenomen dat in zo'n geval de werkzaamheden moeten worden gestaakt en dat op basis van nieuw onderzoek zal moeten worden vastgesteld of de gevonden monumenten moeten worden opgegraven of dat technische maatregelen moeten worden getroffen.

Voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht, geldt dat aan de vergunning alleen voorschriften kunnen worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen. De hiervoor beschreven drie types van voorschriften gelden derhalve niet voor deze (sloop)vergunningen.

De kosten die voortvloeien uit de naleving van de vergunningvoorschriften zijn voor rekening van de vergunninghouder. Dat is een uitvloeisel van het principe dat de verstoorder betaalt. Wanneer er sprake is van 'excessieve kosten' kan de betrokkene zich voor een financiële tegemoetkoming richten tot het bestuursorgaan dat de verplichting heeft.

In de bijlage 2 en 3 van de syllabus Bouwen, ruimte en archeologie een uitleg over het juridisch kader van de archeologie zijn modellen opgenomen voor voorschriften die kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor een bouw- en sloopactiviteit.