Fasering archeologisch onderzoek
Archeologisch onderzoek kan plaatsvinden in drie hoofdprocessen: inventarisatie, selectie en maatregelen. Hieronder worden deze nader beschreven.
Inventarisatie
De inventarisatie vindt plaats in drie globale stappen: bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek en een waardering.
Aan de hand van een bureauonderzoek wordt een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld voor een plangebied, aan de hand van bronnen (kaarten, literatuur, databases, etc.) met landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische informatie. Vervolgens wordt gekeken naar de verwachte impact van de geplande bodemingrepen in relatie tot de archeologische verwachting, om zo tot een advies te komen met betrekking tot vrijgave of vervolgonderzoek.
Met een inventariserend veldonderzoek (IVO) wordt een archeologische verwachting getoetst en aangevuld, door de opbouw en mate van intactheid van de bodem vast te stellen (verkennende fase), archeologische vindplaatsen op te sporen en waar mogelijk te begrenzen (karterende fase) en/of vast te stellen of de aangetroffen behoudenswaardig zijn (waarderende fase). Deze verschillende fasen hoeven niet altijd allemaal te worden uitgevoerd. Ook kunnen fasen soms prima worden gecombineerd.
- Einde archeologisch onderzoek (vrijgave)
- Opgraven (behoud ex situ)
- Fysiek beschermen (behoud in situ)
Foto: Booronderzoek tussen de fruitbomen (bron Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Waarderen van vindplaatsen
De waardering na de inventarisatie wordt uitgevoerd volgens de KNA waarderingssystematiek, op basis van een puntentoekenning binnen drie waarden (beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit), onderverdeeld in acht criteria (schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit). Op basis van deze waardering volgt een advies van de archeologische uitvoerder met betrekking tot de gescoorde vindplaats: wel of niet behoudenswaardig.
Selectie
Het selectieproces wordt uitgevoerd door de bevoegde overheid. Het is aan deze om het van de certificaathouder archeologie (de uitvoerder) verkregen selectieadvies te onderschrijven, dan wel daar beargumenteerd van af te wijken: dit heet beleidsvrijheid. In het resulterende selectiebesluit weegt de bevoegde overheid de archeologisch-inhoudelijke en ruimtelijke belangen tegen elkaar af. Sommige bevoegde overheden nemen een selectiebesluit na elke inventarisatiestap (dus bijvoorbeeld ook na bureauonderzoek).
Maatregelen
Op basis van het selectiebesluit aan het eind van de inventarisatie volgt een maatregel. Als de bevoegde overheid heeft besloten het plangebied vrij te geven (meestal o.b.v. een waardering als niet-behoudenswaardig), dan eindigt het archeologisch proces op dat moment.
Als de als behoudenswaardig aangemerkte vindplaats niet in situ behouden kan worden, dan dient deze ex situ te worden veiliggesteld door middel van een opgraving. Daarbij wordt de gehele vindplaats, voor zover deze bedreigd wordt door de bodemingrepen of anderszins besloten door de bevoegde overheid, vlakdekkend onderzocht. Na de opgraving (bestaande uit veldwerk, uitwerking en rapportage) worden de vondsten en documentatie ondergebracht in een provinciaal of daartoe aangewezen gemeentelijk depot. De documentatie wordt ook digitaal gearchiveerd in een e-depot.
Als behoud in situ wel mogelijk is, dan wordt de vindplaats op basis van afspraken met de bevoegde overheid duurzaam in de bodem bewaard, oftewel fysiek beschermd. Behoud in situ is het uitgangspunt van wet- en regelgeving, en daarom dienen de mogelijkheden hiertoe serieus te worden onderzocht alvorens geadviseerd en besloten wordt tot behoud ex situ.