Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

Relatie wetgeving/wettelijke bepalingen

Voor welke KNA-protocollen is certificering wettelijk verplicht?
Certificering is – op grond van de Erfgoedwet – verplicht voor bodemverstorend onderzoek, ook wel gravend onderzoek. De protocollen die hierbij horen (en dus verplicht zijn), zijn:

  • Inventariserend veldonderzoek landbodems (protocol 4003)
  • Inventariserend veldonderzoek waterbodems (protocol 4103)
  • Opgraven Landbodems (protocol 4004)
  • Opgraven Waterbodems (protocol 4104)
  • Archeologische begeleiding waterbodems (protocol 4107)

In een vrijgegeven gebied is toch archeologie aangetroffen. Wij voeren nu een noodopgraving uit, zonder programma van eisen of plan van aanpak. Mag dat?
Als je bodemverstorend onderzoek uitvoert (lees: opgraven), dan valt dat conform de Erfgoedwet onder de certificeringsplicht. Er zal dus een Plan van Aanpak opgesteld moeten worden. Dit geldt ook indien de opgraving plaatsvindt in een reeds vrijgegeven gebied.

Wij voeren alleen geofysisch (archeologisch) onderzoek uit. Moeten wij nu verplicht gecertificeerd zijn voor IVO-O(overig)?)
Een organisatie kan gecertificeerd worden voor geofysisch onderzoek onder protocol 4003, scope IVO-O. Omdat geofysisch onderzoek geen bodemverstorend onderzoek is, is certificering juridisch niet verplicht. Zodra het geofysisch onderzoek gepaard gaat met bodemverstoring (bijv. graven van proefputten), dan is die handeling wel certificaat-plichtig.

Welke juridische aspecten zijn er met betrekking tot het verbieden van (laser)metaaldetectors?
Het liefst laten we archeologische overblijfselen ongemoeid. Rustig in de bodem, waar ze al eeuwen, soms millennia liggen en ongestoord nog tijden kunnen voortbestaan. Deze ondergrondse bescherming zorgt ervoor dat het archeologische erfgoed een toekomstige bron van kennis over ons verleden blij . Na inwerkingtreding van de Erfgoedwet kunnen organisaties alleen archeologische vindplaatsen opgraven als zij daarvoor gecertificeerd zijn. Het certificaat garandeert dat zij de opgraving volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie uitvoeren. Een aantal organisaties is onder bepaalde voorwaarden uitgezonderd van de certificeringsplicht. Het gaat om verenigingen van vrijwilligers en detector-amateurs, universiteiten, hogescholen, buitenlandse bedrijven.
Vrijwilligers spelen van oudsher een belangrijke rol in de archeologie. Deze rol houden ze ook onder de Erfgoedwet. Het zou te veel vergen van verenigingen van vrijwilligers om aan de professionele standaarden te voldoen die nodig zijn om een certificaat te behalen voor het doen van opgravingen. Bovendien zijn met het behalen van zo’n certificaat kosten gemoeid, die verenigingen, in tegenstelling tot archeologische bedrijven, niet kunnen terugverdienen. Daarom zijn er in de Erfgoedwet uitzonderingen opgenomen op het verbod op opgraving zonder certificaat.

In de Erfgoedwet zijn ten aanzien van metaaldetectie de volgende vrijstellingen en bepalingen opgenomen:

  • Het opgravingsverbod in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, is niet van toepassing op opgravingen, voor zover deze worden verricht met gebruik van een metaaldetector en waarbij de bodem niet dieper verstoord wordt dan tot dertig centimeter onder het landoppervlak.
  • De vrijstelling is niet van toepassing op:
    • een rijksmonument;
    • een monument of archeologisch monument waarvoor de toezending van het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaatsgevonden, vanaf de dag van die toezending tot het moment van inschrijving in het Rijksmonumentenregister of het moment waarop vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet wordt ingeschreven in dat register;
    • een krachtens een provinciale verordening aangewezen monument of archeologisch monument, dan wel een monument of archeologisch monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is;
    • gemeentelijke monumenten; en
    • terreinen waar een opgraving door een certificaathouder of een opgraving op grond van artikel 2.1 wordt verricht.

Wat is een selectiebesluit en wat is de juridische status?
De term 'selectiebesluit' komt in de wet- en regelgeving niet voor. Feitelijk is het een besluit van het bevoegd gezag naar aanleiding van een ingediend archeologisch rapport en bijbehorend selectieadvies. Dit besluit kan inhouden dat:

  • bij de voorgenomen werkzaamheden geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden (bijvoorbeeld omdat deze er simpelweg niet zijn);
  • het voorgenomen werk niet mag worden uitgevoerd (de vergunning voor de werkzaamheden wordt geweigerd);
  • het uitvoeren van de werkzaamheden alleen mag plaatsvinden wanneer de uitvoerders zich houden aan bepaalde verplichtingen; deze verplichtingen worden dan opgenomen in voorschriften die aan de vergunning of ontheffing worden verboden.

Een selectiebesluit heeft alleen juridische betekenis wanneer het is genomen op grond van een wettelijke bevoegdheid, zoals de bevoegdheid om aan een vergunning voorschriften te verbinden of om een vergunning te verlenen of te weigeren.

Wie wordt eigenaar van de zaken die tijdens opgravingen worden gevonden?
Een archeologische vondst die is aangetroffen bij een opgraving en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, is conform de Erfgoedwet, artikel 5.7, eigendom van:

  • de provincie waar de vondst is aangetroffen;
  • de gemeente waar de vondst is aangetroffen, indien die gemeente beschikt over een aangewezen depot als bedoeld in artikel 5.8, tweede lid;
  • de Staat, indien de vondst is aangetroffen buiten het grondgebied van enige gemeente.