Vooronderzoek sleufloze technieken in protocol vastgelegd
Het CCvD Bodembeheer heeft de regels vastgesteld voor het vooronderzoek dat voorafgaat aan de sleufloze aanleg van kabels en leidingen (bijvoorbeeld. horizontale boringen en microtunneling). Het initiatief tot dit ‘Protocol 5201 Geotechnisch grondonderzoek’ is genomen door SIKB en de NSTT om de kwaliteit van sleufloze technieken verder te ondersteunen. Het protocol is vooral gericht op kleinere boringen met een beperkt risicoprofiel, waarvoor de bestaande NEN-3650 normen te zwaar zijn.
Te zware normen
Protocol 5201 Geotechnisch onderzoek bevat het eerste deel van de uitkomsten van het onderzoeksproject ‘In de ondergrond blijven’. Dit is in de zomer van 2016 gestart en uitgevoerd door een consortium dat, naast SIKB en de NSTT, bestond uit het drinkwaterbedrijf Oasen en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het project is deel gefinancierd vanuit het Uitvoeringsprogramma onder het Convenant Bodem en Ondergrond.
NSTT en SIKB constateerden dat de bestaande normen voor het geotechnisch grondonderzoek en het gestuurd boren, zoals beschreven in onder andere de NEN3650-serie, gericht zijn op werken met een verhoogd risico. Bijvoorbeeld bij buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen of kruisingen van waterstaatswerken. Er zijn echter veel situaties met een minder hoog risicoprofiel, bijvoorbeeld bij kleinere boringen of buisleidingen met andere inhoud. In deze situaties zijn de bestaande normen zwaarder dan nodig en schieten daarom hun doel voorbij. Er was geen alternatief voor het geotechnisch onderzoek voor die boringen. Met als gevolg meningsverschillen op de projecten, doordat een adviseur minder grondonderzoek nodig acht, terwijl de vergunningverlener vasthoudt aan de eerdergenoemde NEN3650-serie.
Nieuw protocol
Het onderzoek van SIKB en NSTT leidde tot criteria die in meerdere situaties beter zijn toe te passen. Deze criteria zijn niet wettelijk voorgeschreven en daarom zijn ze ook in een apart document, een protocol, vastgelegd. Met dit protocol kunnen de risico’s van aanleg van kabels en leidingen in de ondergrond door middel van een sleufloze techniek tot een minimum worden beperkt. Het protocol legt daartoe de criteria vast voor een geotechnisch onderzoek. Daarnaast is in dit protocol aangegeven waarom bepaald geotechnisch onderzoek specifiek noodzakelijk is. De omvang en het type geotechnisch onderzoek zijn daarbij risico-gestuurd.
Dit ten dienste van de adviseur, de vergunningverlener, de netbeheerder en de uitvoerende booraannemer. Het geeft geharmoniseerde (eenduidige) basisafspraken voor zowel de risicovolle boringen als de minder risicovolle boringen.
Vooral de uitvoerende booraannemer heeft veel aan dit protocol. Hij heeft bij de aanvang van het werk voldoende geotechnische onderzoeksresultaten om de boring met een beheerst risicoprofiel te realiseren en om het in te zetten materieel af te stemmen op de ondergrond.
Validatie en kennisdocumenten
Het project ‘In de ondergrond blijven’ voorziet naast dit protocol ook in validatie van een ander protocol, Boogboringen, en in een kennisdocument voor de overheid. Voor de validatie moeten deze zomer proefprojecten door andere aannemers plaatsvinden, waarna de resultaten daarvan worden verwerkt in de uiteindelijke versie van het protocol Boogboringen.
Inmiddels is ook gestart met het opstellen van een kennisdocument voor de overheid, dat later dit jaar zal worden afgerond. Hiermee kunnen overheden dit protocol gebruiken bij de toetsing van vergunningaanvragen voor sleufloos aan te leggen kabels of leidingen.
Foto: Visser & Smit Hanab/NSTT