Onderzoek asbest in grond: toetsbare eisen in protocol 2018
Elke partij grond, zowel in als ex situ, waar puin(resten) op of in worden aangetroffen, moet als asbestverdacht worden aangemerkt. Daartoe heeft de Raad van State op 16 november 2016 besloten. Dat betekent dat elke partij grond moet worden onderzocht op aanwezigheid van asbest volgens de voor die situatie meest geschikte onderzoeksstrategie uit NEN5707. Pas als uit dit onderzoek blijkt dat de partij niet asbestverdacht is, kan deze verder in behandeling worden genomen als zijnde asbest-onverdacht. De criteria om te bepalen of een partij grond met puinresten als asbest-onverdacht mag worden beschouwd zijn omschreven in NEN5707:2015/C1:2016. Is wel onderzoek nodig dan moet dit worden uitgevoerd door een daarvoor erkend bedrijf volgens de eisen die protocol 2018 van SIKB aan de uitvoering stelt. Dit protocol werkt de aanwijzingen voor de uitvoering, die ook te vinden zijn in NEN 5707, voor een aantal activiteiten, zoals de visuele maaiveldinspectie, verder uit tot duidelijk toetsbare eisen.
Meer info over de recente wijzigingen
In de afgelopen jaren is er veel gewijzigd op het gebied van (voor)onderzoek bij asbestverdachte grond. Zo zijn de NEN 5707 en diverse SIKB-protocollen aangepast via wijzigingsbladen of, in het geval van protocol 2018, door een nieuwe versie 3.2. Sinds 25 augustus 2016 zijn deze wijzigingen via de Regeling Bodemkwaliteit ook formeel van kracht, met een overgangstermijn van 1 jaar.
Uitgebreide informatie is te vinden in het informatieblad "Onderzoek asbest in grond – Hoe zit het ook alweer?".